STIL


STIL

Stil sta ik plots en kijk,
Een bloem zie ik, mooi van kleur,
Paars en wit en zelfs een vleugje groen,
Nooit eerder gezien of opgemerkt,
In boeken noch op televisie.
Twijfel of het echt is,
Terwijl ik eraan voel.
Mijn vinger streelt de bladeren,
Hoe voorzichtig ook,
Vallen ze op de grond.
Tijd om te schrikken heb ik niet,
Want er zijn er plots velen.
Heb ik ze niet gezien?
Tegen mezelf wil ik verder praten,
Mompelend over wat er nu gebeurt,
Maar even snel als dit moment begon,
Gaat het verder.
Niet alleen die ene mysterieuze bloem,
Zo mooi, als uit een sprookje,
Een wonderschoon verhaal.
Ook niet dat er plots heel veel van waren,
Al die tijd al daar,
Maar niet opgemerkt.
Nee, de stilte die even was,
Verdween door indrukken,
En liet mijn woorden weer rusten.
Want de geuren die kwamen,
Uit alles wat bloeide en groeide,
Zo overal om mij heen,
Gaven een extase,
Alsof ik in een parfumerie was,
Met de allerheerlijkste geuren,
Alsof ze niet van deze aarde waren.
En terwijl ik me overgeef,
Aan alles om mij heen,
De kleuren en geuren,
Hoe alle losse bloemen,
Een geheel vormden,
Een verborgen eenheid werden,
Of al die tijd al waren,
Maar ik het nu pas merk.
Kijk ik weer naar die allereerste bloem,
Die door mijn aanraking een paar bladeren verloor.
En alles draait om mij heen,
Als ik blijf kijken,
Is het alsof deze ene bloem meekijkt,
En ik met deze ene versmelt,
En tegelijk met al die andere.
Hoewel ik mezelf even verlies,
Uit mijn lichaam,
Weg van dit moment,
Mijn leven en alles wat mij beweegt,
Is het alsof ik zweef,
Naar onbekende dieptes,
Niet alleen door die ene bloem,
Maar door alles om mij heen.
En hoewel de ruimte en de kleuren,
Alle magische geuren,
Een geheel vormen,
Is het toch alsof ik mezelf verlies,
In een oneindigheid,
Maar toch mezelf opnieuw vind,
En dat wat ik zo lang had verloren,
Vind ik daar, in het middelpunt van alles,
Zo om mij heen,
En in mij,
Het punt waarin geen verschil meer is,
En dat is de lach,
Het plezier en de vreugde,
De liefde voor mezelf en mijn bestaan,
Maar ook voor alles om mij heen,
Voor degenen die ik ken,
Maar ook voor alle vreemden,
Die eigenlijk geen vreemden zijn.
Maar het is niet als wel kijken,
Maar niet alles zien,
Dat steeds maar voor ons bepaald wordt,
De ander te zien als onbekend,
En is dat ook niet naar ons eigen hart?
Door een vernieuwd ontdekt plezier vlieg ik,
Maar ook samen met een opkomende woede,
Vergezeld met angst,
Pijn en woede die ook groeien.
Waarom komt dat erbij,
Bij de vreugde en eindeloze liefde?
Ik wil niet meer kijken en ervaren,
Ik wil niet meer het gevoel en de vernieuwde kracht zijn,
Nee, stoppen en niet meer denken,
Niet meer kijken en beseffen,
Liever vergeten en negeren,
Totdat het lijkt alsof vele ogen naar mij kijken,
En tot mij praten,
In een nimmer gehoorde taal.
En hoewel de taal en de snelheid als het licht,
Met ongekende hoeveelheid tot mij komen,
Voel ik toch weer de vrede,
En accepteer ik het,
Licht en duisternis,
Twee helften van een geheel,
Apart in een van beide,
Daarvoor kiezen,
Is kiezen voor onvolledigheid,
En langzaam jezelf verliezen.
De eenheid is er wel,
Maar laat zich gewoon dan niet zien,
En alleen omdat wij dat zelf niet willen.
Wij bepalen zelf,
Een te zijn met onszelf,
Alles om ons heen,
Een hoger begrijpen te omarmen,
Of ons te verliezen in delen,
En in ons bewust denken.
Stil sta ik plots en kijk,
Een bloem zie ik mooi van kleur,
Dat van mijn eigen hart,
En van alles en iedereen om mij heen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

KANKER: Een Epidemie van Stilte en Verwaarlozing

Onze zoektocht

Uitstervend opstand